‘We gaan zeker terug. Onze bloedvaten zijn verbonden met de aarde in Palestina’: vluchtelingen in Shatila blijven hopen op terugkeer

Veel nakomelingen van Palestijnen die in 1948 zijn verjaagd, wonen nog altijd in vluchtelingenkampen, zoals in het kamp Shatila in Libanon. Daar rijt de huidige oorlog in Gaza oude wonden open, en blijven veel Palestijnen hopen op terugkeer. ‘Ondanks alle ellende blijven we standvastig.’

In het najaar van 1982 stormden Libanese falangisten de wijk Sabra en het Palestijns vluchtelingenkamp Shatila in Beiroet binnen. Het Israëlische leger had de vluchtwegen afgesloten en ondersteunde de aanvallers door hen met vuurpijlen en nachtverlichting te versterken. In twee dagen tijd werden naar schatting minstens duizend tot 3.500 mensen op brutale wijze vermoord.

42 jaar later is het trauma en de pijn bij voormalig Libanees-Palestijnse commando en brigadeleider Abu ‘Imad Shatila (71) nog steeds springlevend. Abu ‘Imad en het kamp Shatila blijven nauw met elkaar verbonden; zijn nom de guerre heeft hij te danken aan het Shatila-kamp waar hij jarenlang heeft gevochten. Shatila is sinds 1949 een toevluchtsoord voor duizenden Palestijnen op de vlucht. Anno 2024 is het tentenkamp uitgegroeid tot een sloppenwijk, en zijn Palestijnen sinds de oorlog in Syrië eerder een minderheid, maar de omstandigheden zijn nog even grimmig.

“Ik had nooit gedacht dat ik de opeenvolgende oorlogen zou overleven”, zegt Abu ‘Imad . “Ik heb de wapens opgenomen omwille van mijn afkeer voor onrecht en mijn liefde voor gerechtigheid en vrijheid. De meesten van mijn kameraden zijn gesneuveld”, vertelt hij, terwijl we door de smalle straatjes van het Shatila-kamp wandelen.

Op de gevels en muren hangen spandoeken en affiches met foto’s van onder meer Yasser Arafat, de vermoorde Hamas-leider Ismail Haniyeh, gesneuvelde Fatah- en PFLP-strijders, en Abu Hamza, de woordvoerder van de gewapende tak van de Palestijnse Islamitische Jihad. “Ik kan niet tegen onrecht en onderdrukking. Hoewel ik over een Libanees paspoort beschik en in staat was om Libanon te verlaten, kon ik het niet over mijn hart krijgen. Daarom heb ik me aangesloten bij het gewapende verzet en ben ik onvermoeibaar doorgegaan.”

Terwijl Abu ‘Imad zijn herinneringen deelt, laat het Libanees-Palestijns scoutsmeisje Maryam (20) vastberaden haar handen over de trommel dansen. Gekleed in het zwart en met een Palestijnse keffiyeh over haar hoofd geslagen, straalt ze uitzonderlijke standvastigheid en zelfvertrouwen uit. De herdenkingsparade ter nagedachtenis aan de donkerste dag van de Palestijnen in Libanon is op gang gekomen. De met Palestijnse vlaggen zwaaiende menigte beweegt zich door de drukke soek richting het pleintje waar het massagraf ligt.

Maryam, dochter van een Libanese vader en een Palestijnse moeder, draagt net als vele andere jongeren in het kamp de geschiedenis van haar familie met zich mee, een verleden dat haar moeder in Haifa achterliet toen de Nakba (Catastrofe) haar leven voor altijd veranderde. “Ik koester een diepgaande en zuivere liefde voor Palestina. Het betekent ontzettend veel voor me om hier vandaag aanwezig te zijn, het voelt als een eer, vooral in de schaduw van het verdriet en het leed dat het Palestijnse volk moet doorstaan op de bezette Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook.”

Terwijl we door de smalle steegjes met elektriciteitskabels kriskras door elkaar gespannen verder wandelen, vertelt Abu ‘Imad dat het leven in het Shatila-kamp op veel vlakken veranderd is. “De Palestijnen zijn een minderheid geworden nadat het kamp veel vluchtelingen uit Syrië heeft opgevangen. Het leven is hier goedkoper en relatief veiliger in vergelijking met andere regio’s. Vluchtelingen en ontheemden hebben elkaar duidelijk gevonden.”

Toch is het leven voor veel inwoners van Shatila een voortdurende strijd om te overleven. Dit geldt eveneens voor de Palestijnen, die in Libanon worden uitgesloten van talloze beroepen. Daarom proberen sommigen naar Europa te ontsnappen door in gammele bootjes hun leven te riskeren op zee.

VUILNISBELT

Halverwege de hoofdstraat van het kamp bevindt zich de vuilnisbelt van het kamp. Een boer heeft zijn koeien losgelaten op de rottende etensresten tussen het vuil. Abu ‘Imad begroet Walid Shaykha (81), die het afval aan het sorteren is en een zichtbaar vermoeide indruk geeft. De twee hebben elkaar jaren niet meer gezien. Walid Shaykha getuigt van de ellende om hen heen. “Walids situatie is nog relatief mild vergeleken met die van anderen in het kamp. Hij heeft tenminste nog werk. Voor ouderen en zieken is er geen bescherming”, vertelt Abu ‘Imad.

Abu ‘Imad was zelf getuige van het bloedbad in Sabra en Shatila. “Op die beruchte dag liep ik in het Hamra-district van Beiroet, bij het Commodore Hotel, toen ik twee journalisten tegenkwam. Ze leken Koreanen en vroegen me om de weg naar al-Madina al-Riyadiyya. Tijdens ons gesprek hoorde ik hen het woord “bloedbad” gebruiken. Met mijn Libanese pas kon ik gemakkelijk langs de checkpoints. Bij aankomst werd ik geconfronteerd met een schokkend tafereel: het Libanese en Internationale Rode Kruis waren druk bezig met het verzamelen van lijken. Bulldozers werden ingezet om de slachtoffers in massagraven te begraven. Terwijl ik daar stond, telde ik zelf maar liefst 145 doden. De aanblik was hartverscheurend.”

Volgens Abu ‘Imad verloren de Palestijnen in Libanon na het vertrek van duizenden strijders van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) uit Beiroet hun beschermers. “De Palestijnse burgers bleven zonder bescherming achter. Er werd beloofd de achtergebleven burgers te beschermen, maar dat is niet gebeurd.”

Maryam Abd al-‘Al (76) zwaait met Palestijnse vlaggen. Toen de Nakba (Catastrofe) plaatsvond in de jaren 1947-1948, was ze een zeven maanden oude baby. Maryam is afkomstig uit het Palestijnse al-Ghabisiyya, niet ver van het havenstadje Akko, in het huidige Israël.

Haar familie vluchtte naar Aadloun in Zuid-Libanon, een dorp dat de afgelopen maanden geregeld onder vuur is genomen door het Israëlische leger. Uiteindelijk belandde ze in het kamp Shatila. “De herinnering aan de tragedie van Sabra en Shatila blijft in ons hart. We zullen de zwangere vrouwen niet vergeten, met opengesneden buik.”

Ondanks alle ellende die ze heeft meegemaakt, heeft Maryam de hoop op een terugkeer naar Palestina nooit opgegeven. “We gaan zeker terug. Onze bloedvaten zijn verbonden met de aarde in Palestina, net zoals olijfbomen dat zijn”, zegt ze vastberaden. Maar zodra het gesprek over Gaza gaat, wordt de last te zwaar voor Maryam en barst ze in tranen uit. “Ik huil om Gaza. De beelden die ik op televisie zie, maken me ziek, maar ik kan niet wegkijken. Ik wil weten wat er gebeurt. Ik bid voor Gaza.”

GENOCIDE

Ahmad ‘Abd al-Rahman (79) was slechts twee jaar oud toen zijn leven totaal veranderde. Ahmad is afkomstig uit het Palestijnse ‘Amuqa bij Safed. Zijn familie vluchtte naar Zuid-Libanon en belandde via het vluchtelingenkamp Rashidieh in Shatila. Met pijn in zijn stem beschrijft hij de gebeurtenissen. “Ze hebben alles van ons afgepakt, en ze blijven doorgaan. Ze vernietigen alles, en laten niets achter.”

Voor Ahmad is wat er gebeurt in Gaza geen oorlog, maar een genocide. “Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog zagen we zulke verschrikkingen niet. Maar ondanks alle ellende blijven we standvastig. Palestijnen kunnen niet verslagen worden. In 2027 zal Israël ophouden te bestaan.”

Jamal El Asri, de algemeen secretaris van de Parti socialiste unifié, is van Tanger in Marokko gekomen om de herdenking bij te wonen en te speechen. Zijn woorden zorgen voor beroering, vooral wanneer hij over Gaza begint te spreken. “Gaza behoort toe aan het Palestijnse volk, een volk dat niet te verslaan is”, zegt hij met overtuiging. Hij veroordeelt vooral de aanvallen op vrouwen en kinderen. “Ze doden de vrouwen en kinderen, het symbool van de toekomst. Ze proberen de toekomst te vernietigen, maar hun pogingen zullen falen.”

Abu ‘Imad neemt ons mee naar het kantoor van de Algemene Unie van Palestijnse Vrouwen die zich bezighoudt met het versterken van de positie van de vrouwen in de kampen. We ontmoeten er Amal Shahadah. Ze is afkomstig uit Yajur nabij Haifa. Zoals zoveel Palestijnen vluchtte haar familie tijdens de Nakba naar Libanon. Uiteindelijk zou haar familie in Shatila belanden. “Ik was een prille twintiger tijdens de bloedbaden van 1982. Ik herinner me dat sommigen niet wilden geloven dat het aan de gang was, waardoor ze thuis bleven en niet wegvluchtten. Niemand deed iets om dit te voorkomen, net zoals ze niets doen om de dagelijkse slachtpartijen in Palestina en Libanon te voorkomen.”

Beeld Aurélie Geurts. Ook te raadplegen via de website van De Morgen.

Reageer