Belgiës nieuwe boeman, Fouad Belkacem, slijt zijn dagen in de gevangenis van Antwerpen. Maar wie is hij eigenlijk? Waar komt hij vandaan? Hoe is hij geradicaliseerd? Onderzoeker en Knack-medewerker Montasser AlDe’emeh praatte met hem en zijn familie. ‘Na de rellen om het hoofddoekverbod kon Fouad drie dagen niet op zijn benen staan door de stokslagen van de politie.’
Opschudding, vorige donderdag: vanuit de gevangenis had Fouad Belkacem, gewezen voorman van Sharia4Belgium, een brief op Facebook gezet waarin hij zich verzette tegen zijn veroordeling tot twaalf jaar en een boete van 30.000 euro – hij gaat in beroep. ‘Is het normaal dat ik voor mij provocatieve houding en controversiële uitspraken twaalf jaar cel krijg? Gevangenisstraf zoals iedereen is niet genoeg. Nationaliteitsafname en deportatie willen ze er ook nog bij. (…) Niets is genoeg om een kritische, ongehoorzame moslim de mond te snoeren.’
Enkele dagen daarvoor was Montasser AlDe’emeh, die onderzoek doet naar de Belgische Syriëstrijders, naar Boom gereden. Hij was er uitgenodigd bij de familie Belkacem. Voor het eerst wilden vader, moeder en broer M. hun verhaal kwijt.
Toen ging de telefoon over. Het was Fouad Belkacem, die belde vanuit de gevangenis.
FOUAD BELKACEM: Ik had verwacht dat ik zwaar veroordeeld zou worden. Vooral na de gebeurtenissen in Parijs en Verviers. De rechters stonden onder grote druk, ik werd gebruikt als afschrikkingsmiddel. Terwijl het absurd is dat Sharia4Belgium wordt gelinkt aan jihadistische organisaties als Al-Qaeda en de Islamitische Staat.
Ik hoopte op vrijspraak, maar zelfs na de straf voel ik me mentaal sterk. Ik beschouw het als een beproeving van God. Mijn geduld zal zeker beloond worden. Natuurlijk had ik liever bij mijn vrouw en kinderen gezeten, maar God houdt van de geduldigen. Ik had niets te maken met het vertrek van moslimjongeren naar Syrië. Ik zat op dat moment in de cel. Toen Sharia4Belgium werd opgedoekt, werd ik hier zelfs uitgelachen. Nee. Ik blijft standvastig. Standvastigheid, standvastigheid, tot aan mijn dood.
Het werd stil aan tafel.
Hoe is Fouad Belkacem – geboren op 6 april 1982 in Rumst, leerling aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege, PTS Boom en GTI Duffel, voetballer bij Rupel, populair bij de meisjes, geliefd bij zijn vrienden – geworden wie hij is? Wat volgt is het bijwijlen beklemmende verhaal van een traditionele vader, een toegewijde moeder, en de liefde van een zoon voor een verlaagde Renault Clio met 17 inchvelgen en ingebouwde Playstation, die hem bijna het leven kostte.
Meneer Belkacem, hoe bent u in België terechtgekomen?
VADER: Ik ben geboren in 1957 in Berkane, een traditioneel stadje in het oosten van Marokko. In de loop van de jaren vijftig emigreerde mijn vader naar Frankrijk om er een job te zoeken – hij werd er wegenwerker. Hij hield niet van Frankrijk, hij greep elke kans aan om terug te keren en zijn familie te zien. Later is hij ook echt teruggegaan, zoals zoveel gastarbeiders van de eerste generatie. Het was nooit zijn bedoeling geweest om zijn gezin over te laten komen, hij vond dat we in Berkane moesten opgroeien.
En toch: één voor één gingen mijn oudere broers naar Frankrijk. Samen met mijn twee jaar oudere broer bleef ik in Berkane achter, we gingen er samen naar de middelbare school. Tot daar de klad in kwam. Mijn broer zakte voor turnen – de turnleraar sloeg hem bont en blauw omdat hij slecht was in hardlopen – en werd door mijn broers naar Parijs gehaald. Daar zat ik dan alleen in Marokko. Ik kon de druk van de school niet meer aan. Vader eiste goede punten, dat was zijn enige hoop. Maar ik zat met mijn hoofd in Parijs. Ik wou weg uit Marokko.
In 1974 ben ik vertrokken, ik was 17. Ik had het helemaal voorbereid. Tijdens de vakanties had ik op het platteland en in de bouw gewerkt. Ik kocht een ticket voor de boot naar Spanje, maakte alle papieren in orde. Eén ding moest ik nog regelen: mijn vader moest zijn toestemming geven, zonder wou ik niet vertrekken. Hij zou mijn moeder gek hebben gemaakt. Ik vroeg mijn opa om me te helpen – ik was zijn favoriete kleinzoon, omdat ik de jongste was. Uiteindelijk heeft hij mijn vader overgehaald om me te laten gaan.
Van Berkane naar Parijs, dat moet een indrukwekkende ervaring zijn geweest.
VADER: (lacht) Wat kan ik zeggen? Ik stapte uit de trein een andere wereld in. Wat was dát? Het was alsof ik uit een grot kwam. Mooie wegen, treinen, gebouwen en auto’s!
Mijn broers schreven me in op een school in een buitenwijk van Parijs. Maar ik wilde niet studeren, ik wilde geld verdienen. Ik vond een job in een distributierestaurant in Parijs, werkte van 4 uur ‘s ochtends tot 1 uur ‘s middags. Dat heb ik een jaar gedaan. Ik wou een leven opbouwen, maar trouwen kon niet. Twee jaar eerder was Frankrijk gestopt met papieren uitreiken aan migranten. In 1976 schreef ik president Valéry Giscard d’Estaing een brief met mijn levensverhaal. Ik kreeg een positief antwoord: ik kreeg papieren voor één jaar, met kans op verlenging.
Maar toen ik als loodgieter ging werken en door een arbeidsongeval een half jaar werkonbekwaam was, kon ik mijn papieren vergeten: je moest een job hebben om ze te krijgen. Ik kreeg geen verlenging.
In oktober 1977 nam ik de trein naar Brussel, en dan de bus naar Boom. Daar kon ik bij een nicht terecht, en ik ging in een restaurant werken. Stel je voor: van Berkane naar Parijs en dan naar Boom. Een zwart jaar.
En u, mevrouw Belkacem?
MOEDER: Ik werd in 1960 in Casablanca geboren, in een gewone familie. Mijn vader was glasblazer, en maakte gegraveerde voorwerpen. In 1970 kwam iemand van de glasfabriek in Boom naar Marokko. Hij zocht gespecialiseerde glasblazers. Mijn vader werd uitgekozen, en we vertrokken, mijn ouders, twee broers, mijn zus en ik. Werkelijk álles werd betaald: de vliegtuigtickets, het huis, alles. Toen het bedrijf failliet ging, ging vader in een plasticfabriek in Bornem werken. Daar heeft hij een ongeluk gehad, hij heeft er een hand verloren.
Ik was tot mijn elfde in Marokko naar school geweest. Eens in België ging ik naar het zesde leerjaar, in een katholieke school in Boom. Ik kon al een beetje Frans, en dat hielp me wel om sneller Nederlands te leren. In het middelbaar volgde ik kantoor-verkoop, en dat heb ik afgemaakt. Ik ging als beëdigd tolk werken: Arabisch, Nederlands en Frans. Ze kennen me hier allemaal.
Op mijn achttiende zijn we getrouwd.
Hoe zag uw leven in België eruit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig?
MOEDER: Je had hier nonnekes. Zuster Louiza, bijvoorbeeld, ze hielp alle Marokkaanse families. Ach, we waren jong. We aten kip en vis, en af en toe slachtten we konijnen. Wij voelden ons hier best welkom. Wat ook logisch was: de Belgen waren ons in Marokko zelf komen halen.
VADER: Ik kreeg al snel een afkeer van de Belgische politie. Je werd constant gestopt voor identiteitscontroles. Als we uitgingen in Antwerpen werd je als Noord-Afrikaan áltijd tegengehouden. Gefouilleerd op de motorkap van hun Golf. In de buitenwijken van Parijs was er geen racisme in cafés. Hier wel. Ook in Molenbeek! Zelfs in Boom! ‘Verboden voor Noord-Afrikanen.’ Soms zei ik dat ik Portugees was, maar het hielp niet. In 1986 ging ik in het chicste café van Boom koffiedrinken met klanten. De kelner bracht ons de vijf koffies, maar hij vroeg ons om meteen te betalen. De baas had gezegd dat we onze koffies moesten uitdrinken en moesten opkrassen. Buitenlanders waren niet welkom. Ik heb betaald en ben meteen naar buiten gegaan. Zonder de koffie te drinken. Telkens als in een Belgisch café de kelner niet meteen komt, denk ik daaraan. Het is een trauma.
Werk vinden in België viel niet altijd mee, en ik moest mijn gezin onderhouden en mijn familie in Marokko helpen. In die tijd kwamen er nogal wat Egyptenaren, Libanezen en Syriërs naar België, voor de autohandel. In het Zuidstation in Brussel ontmoette ik een Palestijnse man. Hij werkte in een bedrijf van tweedehandse banden. Hij wou met me samenwerken. Na een tijd reed ik met Syriërs, Jordaniërs, Libanezen en Egyptenaren het land rond op zoek naar wagens die zij konden in- en verkopen. Daarna begon ik zelf te verhandelen. In 1994 begon ik een eigen bedrijf, 5000 vierkante meter groot, langs de A12. Ik verkocht 600 auto’s per jaar. Mijn zoon H. hielp me, en Fouad hielp ook, na de schooluren. Tot het faillissement in 2003 volgde. Voor alle duidelijkheid: nooit is er politie langsgekomen. Geen dag heb ik me beziggehouden met vervalsing of gestolen auto’s. Nooit. En mijn kinderen zijn nooit iets te kort gekomen.
BROER: Wij zijn in 2005 opnieuw begonnen, maar op een andere locatie, in Hoboken.
Wat heeft uw oudste zoon H. gestudeerd?
MOEDER: Hij volgde wetenschappen, tot in het vierde middelbaar. Daarna ging hij werken in het bedrijf van zijn vader.
VADER: Ik had iemand nodig die ik kon vertrouwen in het bedrijf. Alleen hij kon de administratie bijhouden.
En Fouad?
BROER: Hij volgde ook wetenschappen tot het vierde middelbaar. Daarna is hij overgestapt naar het tso, en het laatste jaar volgde hij automechanica in het bso.
Waarom ging het bergaf?
MOEDER: Omdat zijn vader hem meer in zijn bedrijf begon te betrekken.
VADER: Hij kon heel goed verkopen.
Werden de kinderen ten huize Belkacem een beetje verwend?
BROER: Vader had een regel thuis: als je geld nodig had, mocht je het boven uit zijn broek halen. Zonder het te vragen.
MOEDER: Ik ben helemaal anders. Ze moesten de waarde van geld kennen, vond ik.
BROER: H. reed op zijn 21e met een auto van 2,4 miljoen Belgische frank.
VADER: Ik gaf ze alles. Ze mochten studeren of werken, zolang ze me maar geen problemen bezorgden. Wil je een auto, dan krijg je een auto. Wil je studeren, dan mag je studeren. Maar mijn oudste zoon had ik liever bij me in het bedrijf.
Waarom is Fouad geworden wie hij is geworden? En niet een van zijn andere broers?
MOEDER: Hij is heel sociaal.
BROER: Hij kan niet tegen onrecht. Fouad wou de mensen gewoon helpen. Daarom stond hij ook op de lijst van de Moslim Democratische Partij (MDP), die later is omgedoopt tot de Arabisch Europese Liga (AEL). Het was een soort Vlaams Belang voor moslims. Hij ging in zee met Dyab Abou Jahjah en Said Touhafi van Boom. Hij had ook een jeugdhuis, een vzw voor jongeren in Boom. Onze deuren stonden open voor iedereen. Fouad is extreem vrijgevig. Hij gaf alles weg. Hij wou de rechten van de moslims verdedigen, maar ook als een niet-moslim onrecht werd aangedaan, verdedigde Fouad hem.
Ik heb me laten vertellen dat hij vroeger naar gangsta rapper Tupac luisterde?
VADER: Hij had zelfs een poster van Tupac boven zijn bed hangen.
BROER: Dear Mama was zijn favoriet liedje. Tupac was zijn ideoloog in die tijd.
VADER: Eind jaren tachtig, begin jaren negentig waren er ook die Afghaanse mannen in traditionele kledij. Zij kwamen in België de vrijdagpreek geven. De imam ging op de preekstoel staan, kondigde hun lezing aan, en zei dat we ze geld moesten geven – en dat we niet met 1000 frank moesten afkomen. België had blijkbaar geen bezwaar: de Russen waren de vijand in Afghanistan, niet de moedjahedien. Ze kwamen naar de cafés om ons aan ons geloof te herinneren. Ze raadden ons af om alcohol te drinken, sleurden ons mee naar de moskeeën, moedigden ons aan om te gaan bidden. Daardoor nam ik mijn kinderen mee naar het vrijdaggebed wanneer ze geen school hadden. We gingen met veel plezier naar de lezingen in de moskee. Er was veel vrijheid. De imams waren oprecht.
Klopt het dat de echte omslag er voor Fouad is gekomen toen hij in Marokko wilde gaan trouwen?
BROER: Precies. Fouad is pas in 2003, na een auto-ongeluk, beginnen te praktiseren. We waren met twee auto’s onderweg naar Marokko. In Dijon kwam zijn auto – of beter: zijn trots, een verlaagde Clio uit 2003 met 17 inch-velgen en een ingebouwde Playstation – onder een vrachtwagen terecht, honderden meters werden ze meegesleurd. Mijn jongste broer was lichtgewond – hij lag op de achterbank te slapen -, mijn zus van 17 had een schedelbreuk, en ook Fouad was heel zwaargewond. Zijn kaak was verbrijzeld, en er was een slagader geraakt. Hij heeft een hartstilstand gehad en was bijna dood. Hij verloor meer dan twee liter bloed. De brandweer heeft de auto moeten opensnijden om hem te bevrijden.
VADER : Zijn eerste woorden in het ziekenhuis waren: ‘Sorry papa.’ Hij voelde zich schuldig voor zijn zus en zijn jongste broertje, die zijn oogappel was. Waar je Fouad zag, zag je zijn broertje achter hem aanhuppelen.
MOEDER : Fouad werd verscheidene keren geopereerd, maar hij kwam erdoor. Hij had het gevoel dat hij een nieuw leven had gekregen.
BROER : Hij liet zijn baard staan, die zijn littekens verborg, en hij begon zich te verdiepen in het salafisme, aangemoedigd door imam Nordine Taouil. Hij reisde ook verscheidene keren naar Saudi-Arabië en nam de naam Abu Imran aan. Die naam zette hij ook in grote letters op de takelwagen van zijn firma.
VADER: Fouad heeft eigenlijk constant pech. Als hij buitenkomt, botst hij met zijn hoofd tegen de muur. Als hij gaat trouwen, krijgt hij een ongeluk. Als hij voor de rechter moet verschijnen – wij gingen uit van vrijspraak -, krijg je in Parijs de toestand met Charlie Hebdo en gebeurt er iets in Verviers. Wat een pech heeft die jongen toch.
MOEDER: In de tijd van het ongeval, na de aanslagen op New York en Washington van 11 september 2001, begon ook alles te veranderen voor moslims.
Fouad Belkacem alias Abu Imran werd bekend en berucht via Sharia4Belgium. Maar heel wat imams verzetten zich tegen zijn organisatie. Zelfs Nordine Taouil keerde zich van hem af en diende een klacht in.
VADER: En hij was niet de enige. Maar voor mij blijft een zoon een zoon. Een drugsgebruiker of dealer blijft een zoon. Een dief of inbreker blijft een zoon. Een bankovervaller blijft een zoon. Alle zondaars blijven onze zonen. Behalve, zo lijkt het, één soort jongens. Voor hen doen we niets. Voor hen doen we geen moeite om ze dichter bij ons te brengen, integendeel, we isoleren ze nog meer. Dat is de soort waartoe mijn zoon Fouad behoort.
U bedoelt: als de imams en de overheid een beetje hadden opengestaan voor de jongens van Sharia4Belgium, zouden er minder problemen zijn geweest?
VADER: Natuurlijk. Dan was hij zeker veranderd. En dan hadden zij ook hun discours veranderd. Fouad is een gewone jongen. Na zijn ongeluk wilde hij volgens zijn eigen waarden leven, maar dat werd hem niet gegund. Mensen kregen een afkeer van hen (de Sharia4Belgium-leden, nvdr.). Ze haatten hen. Toen ze in de moskeeën kwamen, waren de moskeebezoekers daar ook niet gelukkig mee. Niemand wilde van hen weten. Ze waren vreemdelingen in hun eigen gemeenschap.
Behalve bij ons thuis. Ik liet ze binnen. Soms zat hier 35 man in mijn salon. Toen kreeg ik spijt dat ik mijn kinderen niet had gestimuleerd om verder te studeren. Ik probeerde ze aan te zetten om een opleiding te volgen, om goed te maken wat verloren was gegaan, om een zaak op te richten en voor jobs te zorgen voor onze werklozen. Ik gaf Fouad altijd advies. Ik waarschuwde hem dat ze gevolgd werden door de politie. Ik wilde dat hij het wat kalmer aan zou doen. Ik wist dat zijn voorkomen en provocaties veel mensen irriteerden.
BROER: (gedecideerd) Fouad wilde dat zijn stem gehoord zou worden, en de enige manier om zijn stem te laten horen, was door te provoceren. Wij zijn hier geboren, onze ouders niet. Zij kijken anders naar die zaken.
VADER: Die jongens (de Sharia4Belgium-leden, nvdr.) hadden het zwaar te verduren. Ze werden gevolgd en meegenomen naar het politiekantoor. Na de rellen over het hoofddoekverbod aan het Atheneum van Antwerpen kon Fouad drie dagen niet op zijn benen staan door de stokslagen die hij van de politie had gekregen. Ze maakten hem zot. Hij werd toen veroordeeld tot zes maanden wegens weerspannigheid tegen de politie. Banken weigerden om hem een rekeningnummer te geven. Hij werd verafschuwd en gehaat.
Maar oproepen om de sharia in te voeren in België schokt de samenleving. Dat begrijpt u toch?
BROER: Fouad zag dat het mogelijk was in Engeland, en zelfs in Nederland.
VADER: Toen hij zei dat hij de sharia ingevoerd wilde zien in België, bedoelde hij vooral zaken als het erfrecht en het huwelijksrecht. Zoals in Engeland, daar hebben ze shariarechtbanken (naar schatting enkele tientallen, die zich vooral buigen over huwelijksproblemen, vetes en financiële disputen, nvdr.).
BROER: Ook in België geven Turkse moskeeën renteloze leningen aan Turken. Rente vragen is niet toegestaan in de islam, ziet u?
Fouad heeft altijd ontkend dat hij jongeren heeft gebrainwast en naar Syrië heeft gestuurd. Wat vond hij ervan dat jongeren naar ginds trokken?
BROER: Die jongens doen uiteindelijk wat ze willen, niet? Maar wat gingen ze daar doen? Onderdrukte mensen helpen. De internationale gemeenschap had dat moeten doen, maar de hele wereld heeft Syrië in de steek gelaten. Sommige jongeren zijn gegaan omdat de druk in België te groot werd, anderen zijn vertrokken uit rechtvaardigheidsgevoel.
Zou Fouad naar Syrië zijn gegaan als hij niet in de gevangenis had gezeten of een enkelband had gedragen?
MOEDER: Dat kunnen we niet weten. Hij zei tijdens de rechtszaak dat hij niet akkoord gaat met het feit dat al zijn vrienden vertrokken zijn.
BROER: Hij wou dat ze hier in België zouden blijven om dawa (gesprek- ken waarbij mensen op straat werden ‘uitgenodigd tot de islam’, nvdr.) te doen. Dat moest hier gebeuren, niet in Syrië.
MOEDER: Wie is Fouad om tegen jongeren te zeggen dat ze naar Syrië moeten vertrekken? Hij heeft niemand naar daar gestuurd. Fouad dacht dat hij zoals Filip Dewinter was, iemand die vlakaf zijn gedacht mag zeggen. Alleen zit hij nu voor twaalf jaar in de gevangenis. Kijk, ze volgden hem al sinds 2010. Wat ik me blijf afvragen is: waarom hebben ze hem niet in het begin gestopt? Waarom liet men hem begaan? Waarom hebben ze hem niet gezegd dat hij geen interviews mocht geven? Maar nee, hij werd aangemoedigd. Op televisie werd hij uitgenodigd voor debatten. En daarna werd hij aangevallen voor wat hij had gezegd.
VADER: Inderdaad, ze lieten die jongens maar doen. Zelfs toen ze naar Syrië gingen, hebben ze dat toegelaten. Jongeren die onderweg waren naar Syrië werden tegengehouden in Duitsland. De Duitse politie belde met de Belgische autoriteiten, en die zeiden dat ze ze moesten doorlaten. Net goed, laat ze maar oprotten, dachten ze.
BROER: Die jongens wisten dat ze in België opgepakt zouden worden.
VADER: Juist. Ze zijn gaan lopen omdat ze constant gevolgd werden.
Waarom werd Fouad volgens u gestraft?
MOEDER: Ze hebben hem gebruikt als symbool. Een zwart schaap. Ze willen van hem een boeman maken.
VADER: Ik had hem nog zo gewaarschuwd dat niemand hem zou beschermen. Je bent maar de zoon van een man uit een klein dorp in Berkane, zei ik hem. Ik wist dat hij zichzelf de gevangenis in praatte. Het België van 2015 is niet meer het België van vroeger. Als Fouad een macho was geweest, André had geheten en een bekeerling was geweest, dan hadden ze hem anders behandeld. Kijk naar Jejoen Bontinck. Jongens die in Syrië hebben gevochten en daar misschien wel oorlogsmisdaden hebben begaan, krijgen bijna geen straf. En Fouad krijgt twaalf jaar.
MOEDER: Onrechtvaardig.
BROER: Ach, alles begint op school. We zijn altijd leidersfiguren geweest in de klas. We spraken Nederlands, Frans, Engels en Arabisch. We zijn geen dommeriken. Maar leerkrachten kunnen niet om met zulke jongeren, en ze stimuleren ons niet om voort te studeren. Ik werd naar het bso gestuurd omdat ze mij niet konden verdragen. Als ze me op het matje riepen, ging ik in discussie. En ik lachte altijd – ze dachten dat ik hen uitlachte. Fouad en ik hebben hetzelfde probleem: onze gelaatsuitdrukking is een lach. Dat wordt als arrogant beschouwd, maar zo zijn wij. Als Fouad twaalf jaar cel krijgt, dan lacht hij. Hij lacht niet in zijn hart, het is zijn gelaatsuitdrukking.
Bent u naar de rechtbank gegaan om het proces te volgen?
VADER: Nee. Waarom zou ik, terwijl mensen in de rechtszaal mijn zoon uitschelden? Mijn zoon heeft niets te maken met het vertrek van die jongeren. Hij is onschuldig.
MOEDER: Fouad is geen terrorist.
Hoe kijken de mensen van Boom vandaag naar jullie?
MOEDER: Ze hebben sympathie voor ons. Heel veel. Sommigen zeggen: ‘Komaan, ze overdrijven!’ Sommige dingen had Fouad niet moeten zeggen, zoals dat over Marie-Rose Morel (hij noemde haar dood een straf van God, nvdr.). Maar dat ze van hem een monster maken? Wij weten wel beter.
Hoe stelt uw zoon het ondertussen in de gevangenis?
BROER: Iedereen die er problemen heeft, komt naar hem toe. Hij is een soort aanspreekpunt voor andere gevangenen. Hij wordt door iedereen gerespecteerd, van cipiers tot celgenoten. Zelfs met de gevangenisdirecteur heeft hij een goeie band. Hij zit al bijna drie jaar in dezelfde cel. Het is de properste cel in de Begijnenstraat, het is er zelfs properder dan in de bureaus.
MOEDER : Hij is altijd een schoonmaakfreak geweest. Hij poetste zijn huis met Dettol.
VADER: Zijn enige fout is zijn geloof in de vrijheid van meningsuiting.
Tot slot: hoe ziet u uw toekomst? Hoe grondig heeft dit alles uw leven overhoop gegooid?
MOEDER: Ik ben er nog zieker door geworden. Ik kan niet meer op mijn benen staan. En vooral: ik ben bang.
VADER: Bang voor onze kinderen. Ik slaap niet meer. Als het zo verder gaat, overweeg ik terug te keren naar mijn land, waar ik met opgeheven hoofd kan rondlopen. Ik wil samen met mijn kinderen met rust gelaten worden, meer vraag ik niet meer in het leven.