In Hemelpost zeggen we vaarwel aan hen die in 2022 zijn komen te gaan. Montasser Alde’emeh, auteur en journalist, schrijft een brief aan Al-Jazeera-journaliste Shireen Abu Akleh, die op 11 mei werd doodgeschoten. Ze werd 51 jaar.
11 mei 2022 zal in de harten en geesten van ons, Palestijnen, gegraveerd blijven: toen werd jij doodgeschoten in Jenin op de bezette Westelijke Jordaanoever, terwijl je verslag deed van een zoveelste Israëlische terreurcampagne tegen Palestijnen.
Zoals verwacht schoof Israël in eerste instantie de schuld af op Palestijnse verzetsstrijders, maar inmiddels heeft het Israëlische bezettingsleger toegegeven dat je in een ‘ongelukkig incident’ hoogstwaarschijnlijk door een Israëlische militair bent doodgeschoten. En omdat je volgens Israël zogezegd niet bewust bent gedood – je droeg nochtans een helm en scherfvest en was duidelijk herkenbaar als journalist – hoeft niemand een straf te vrezen en blijft het Israëlische bezettingsleger ons, door deze ongekende straffeloosheid, als beesten van ons land verdrijven, vernederen, opsluiten, afslachten, en de ene oorlogsmisdaad na de andere begaan − iets waar je je hele leven getuige van bent geweest in bezet Palestina.
Toen ik als kind van school thuiskwam en de deur van België naar Palestina opende, stond Al Jazeera non-stop op, zoals gewoonlijk. De tweede intifada werd er op de voet gevolgd, elke ochtend en iedere avond was ik, aan het televisiescherm gekluisterd, er getuige van hoe Israëls furie een spoor van dood en vernieling door onze wereld trok.
Jij stond als Al-Jazeera-correspondent steeds aan de frontlijn van de intifada om de Palestijnse slachtoffers een gezicht te geven en verhalen te brengen over de dagelijkse realiteit van de Israëlische bezettings-, annexatie- en apartheidspolitiek, tussen de bommen en raketten, en omringd door gebouwen in puin, terwijl de kogels boven je hoofd suisden.
Ik zat op het puntje van mijn stoel je verslaggeving te volgen, ergens in een huis aan een plattelandsweg, en nabij de zogeheten ‘Leirekensroute’, als een vreemd Palestijns lichaam in het Vlaamse organisme waar het leven na iedere Israëlische aanval gewoon doorging.
Toen je op die droevige ochtend aan het front in koelen bloede werd gedood, werd ik voor de zoveelste keer wakker in de hel, terwijl ik nog in bed lag in een veilige cocon in het Verenigd Koninkrijk. Ik kan me die dag nog heel goed herinneren, ongeveer een half jaar geleden.
Ook na je vertrek blijft Israël Palestijnen doden, vaak kinderen en jonge mensen. Tientallen Palestijnen werden sindsdien vermoord, en nog steeds kijkt de wereld toe hoe de Israëlische bezetter het leven van Palestijnen tot een hel maakt alvorens hen te doden. En de wereld zal blijven toekijken en van ons hetzelfde verwachten. Maar aan die verwachtingen heb jij nooit willen voldoen, want tot je laatste snik bleef je de wereld confronteren met het grote onrecht dat de Palestijnen wordt aangedaan, en bleef je hen een stem geven.
Daarom moest je die dag verdwijnen en monddood gemaakt worden. Daarom werden rouwende Palestijnen die je lichaam op hun schouders droegen, geslagen en geschopt.
Nu lig je begraven, maar niet dood, in bezet Jeruzalem en kun je het verdriet, de verwarring, de angsten en woede van je volk, maar ook de liefde die geboren wordt onder het puin, blijven voelen via de wortels van de droevige olijfbomen die diep tot onder de eeuwenoude steegjes reiken.
(‘Hemelpost’, naar een idee van ‘HP/De Tijd’)