Hij is jong, moslim en banketbakker. Hij is geboren en getogen in het Antwerpse. Toch vertrok Michael Delefortrie naar Syrië. Na vijf weken keerde hij gedegouteerd terug. Volgende week maandag staat hij samen met 46 andere verdachten terecht op het grote terrorismeproces. Een monoloog van een Syriëstrijder in ruste.
‘In de naam van Allah, de Heer der werelden, rechter der rechters, en degene aan wie mijn ziel toebehoort, vrede aan hen die de waarheid volgen.
Mijn naam is Michael Delefortrie. Mijn andere namen zijn Younnes, Younnesbelg of Abu ‘Abdullah wa Usama. Ik ben 26 jaar, geboren in Brasschaat, getogen in Merksem. Ik ben opgegroeid in een gezin van zes. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik twaalf was. We werden met de nodige strengheid opgevoed.
Mijn middelbare school was geen succes. Ik heb ADHD en kan moeilijk stilzitten. Ik heb in verscheidene Antwerpse scholen gezeten, daarna heb ik bij Syntra een opleiding tot bakker gevolgd. Vooral patisserie en bruidstaarten zijn mijn specialiteiten. Sinds mijn zestiende heb ik bijna altijd in bakkerijen gewerkt. Op een bepaald moment had ik zelfs mijn eigen bakkerij, in Edegem.
Ik zie niet in waarom ik veel van de doorsnee-Belg zou verschillen. Net als iedereen streef ik naar een beter leven en ben ik vast overtuigd van mijn idealen, ook al gaan die dikwijls in tegen die van de meerderheid. Dat vind ik niet erg: niemand heeft me ooit verplicht om als een schaap de kudde te volgen. Mijn enige verplichting is de onderwerping aan de wil van mijn Heer, Allah.’
‘Zoals je aan mijn naam kunt zien, ben ik een bekeerling. Het verhaal van mijn bekering is niet echt spectaculair. In mijn jeugd bestond mijn vriendenkring vooral uit Marokkaanse straatjongeren. Ik rookte, nu en dan gebruikte ik ook drugs. Maar ik deed niets crimineels – daarvoor ben ik veel te streng opgevoed.
Rond mijn zestiende begon ik na te denken. Is dit echt het leven dat ik wil leiden? In de periode dat ik daarover nadacht, kwam ik via vrienden in contact met de islam. We hadden een smoorbankje, een vast bankje waar we afspraken om samen te roken. Dat bankje lag op een pleintje tegenover de moskee. Ik raakte geregeld aan de praat met moskeegangers. Werd nieuwsgierig. Ik begon Arabisch te leren om de Koran beter te snappen.
In december 2007 legde ik mijn shahadah, mijn geloofsbelijdenis af. Voortaan zou ik Younnes heten. Ik voelde me herboren.
Al snel kwamen mijn ouders het te weten. Ik ging vaak stiekem bidden in de moskee. Toen ik op een avond van het gebed thuiskwam, lagen mijn koran en mijn islamitische boeken uitgespreid op tafel. Mijn vader was in alle staten. ‘Mijn zoon een moslim? No way!’ Ik kreeg de keuze: de islam opgeven of buiten. Je kunt wel raden wat ik gekozen heb.
Ik had mijn geluk in de islam gevonden. Toen ik mijn nieuwe broeders vertelde over mijn situatie, boden ze me een studio boven de moskee aan. Ze gaven me de nodige basisspullen. Mijn leven was begonnen. In 2008 ging ik in Marokko een vrouw zoeken. Met haar heb ik twee zonen: Abdullah en Usama. Die laatste is inderdaad vernoemd naar Osama Bin Laden, de emir van de jihad. Een paar jaar geleden is ons huwelijk op de klippen gelopen. Meer wil ik er niet over zeggen.’
‘In 2009 leerde ik Abu Imran kennen, de leider van Sharia4Belgium (Fouad Belkacem, nvdr.). Ik werkte toen in de straat van het Atheneum in Hoboken, waar de directie een hoofddoekenverbod had afgekondigd. Ik ging mee actie voeren. Nadien heeft Abu Imran me uitgenodigd om bij hem thuis de vasten te verbreken. Eigenlijk was dat een doodnormaal samenzijn, over de sharia werd met geen woord gerept.
Daarna heb ik niet echt contact gezocht, maar toen ik naar Deurne verhuisde, kwam ik weer op hun pad. Ik had op dat moment nooit van Shariah4Belgium gehoord. Ze vroegen me om mee te doen met een street dawah, een actie waarbij ze flyers uitdelen en mensen op straat bewust proberen te maken van hun geloof. Mijn eerste street dawah verliep een beetje anders dan verwacht. We hadden ons discreet opgesteld in de grote winkelstraat in Mechelen. Na een kwartiertje flyeren kwam de eerste politiewagen aan. De politie beschuldigde ons van verstoring van de openbare orde en milieuvervuiling. Ik was gedoopt, lachten mijn broeders achteraf. Ik was vooral verbaasd dat ik blijkbaar iets strafbaars had gedaan. Ik moest een paar weken bekomen van de schok. Ik was nog nooit met de politie in aanraking gekomen.
Shariah4Belgium organiseerde geen jihadlessen of trainingskampen, zoals de media beweren. Wij hadden het nobele doel in gesprek te gaan met andersdenkenden en niet-moslims. We verdiepten ons samen in de Koran. Dat is in het Westen voor veel moslims een zoektocht. De islamitische boeken die je hier kunt kopen, zijn allesbehalve diepgaand. Het gaat vaak alleen maar over hoe je de islam als individu beleeft, terwijl de islam net een groepsgebeuren is.
In 2011 begon ik video’s te maken. Dat was de makkelijkste manier om een groot publiek te bereiken. Mijn video’s stonden los van de groep. Ik gaf figuren als Filip Dewinter en Nordine Taouil de volle laag, maar altijd binnen de grenzen van de vrije meningsuiting. Jammer genoeg is de democratie veel strenger voor de ene dan voor de andere. Als Younnes-de-moslim in de aanval gaat, belandt hij bij de Dienst Terrorisme op de Noordersingel. Als Filip Dewinter in de aanval gaat, staat hij op de voorpagina’s van alle kranten.
Ik ben zeker geen heilige. Ik lag niet altijd even goed bij Sharia4Belgium, omdat sommigen vonden dat ik hun oproep tot de zuivere islam in het gedrang bracht.’
‘In 2012 moest Abu Imran voor het eerst de cel in. We wisten even niet meer hoe het verder moest. Onze street dawahs werden onmogelijk gemaakt. We werden geschaduwd door de politie. Sommige broeders werden om de haverklap opgepakt. Vrouwen moesten hun islamitische kledij afleggen. Daardoor waren we na verloop van tijd steeds minder openlijk bezig met de dawah. Niet dat ik bang was, ik zat gewoon liever thuis dan in een betonnen cel.
En toen was er het incident met de kalasjnikov. Ik ben zeg maar een passief liefhebber van wapens, met een voorliefde voor de AK47. Op de zwarte markt had ik een replica op de kop getikt. De verkoper had me verzekerd dat het magazijn was dichtgelast en dat het schietmechanisme verwijderd was. Voor zover ik wist, was mijn kalasjnikov even nuttig als een auto zonder motor. Hij hing gewoon aan de muur in de woonkamer.
Na heel wat gezeur van mijn toenmalige vrouw heb ik ‘m via een tweedehandswebsite te koop aangeboden. Dat mocht toen gewoon, het is pas sinds mijn incident dat die rubriek verwijderd is. Enkele dagen nadat ik mijn replica online had gezet, werd ik thuis ondervraagd door drie speurders. Dat gebeurde op een rustige manier, al schrok mijn vrouw zich natuurlijk een bult. Het wapen werd in beslag genomen en ik werd gearresteerd.
Eind 2012 werden heel wat Shariah4Belgium-aanhangers in de gevangenis gestopt. Het werd haast onmogelijk om nog normaal het geloof te prediken. Toen Abu Imran voor de tweede keer werd gearresteerd, hebben we zonder zijn medeweten de groep opgedoekt. We werden voortdurend gestigmatiseerd en gemarginaliseerd, vooral door de politie, maar onder het bewind van Abu Imran hebben we nooit over de jihad gesproken of de strijd in Syrië gepromoot.
Wie de islam predikt, hoeft alleen God te plezieren. Wij hebben geen goedkeuring nodig van andersgelovigen. Niemand hoeft het eens te zijn met de islamitische wetten en regels, maar dat betekent toch niet dat ze geen bestaansrecht hebben? Wie heeft ooit de norm opgelegd dat de meerderheid gelijk heeft? Waarom moeten wij altijd de meerderheid volgen, zelfs als de meerderheid het mis heeft? Ik zie niet in waarom ik minder recht op vrijemeningsuiting zou hebben dan een nationalist of een liberaal. Waarom zou ik als overtuigd moslim geen recht hebben op privacy? Waarom zou ik niet gelijk zijn voor de wet? Waarom zou ik niet het recht hebben om te gaan en staan waar ik wil?’
‘In 2013 ben ik naar Syrië vertrokken. Een jaar lang had ik geprobeerd om weg te lopen van het leven dat ik leidde. Ik was het zat om constant in de gaten gehouden te worden. Ik was de heksenjacht op mannen met tulbanden en baarden kotsbeu. Ik ben toen getrouwd met een Nederlandse moslima en ben in Rotterdam gaan wonen. Met haar kon ik weer een gezinsleven opbouwen: uitstapjes, klusjes doen in huis, nu en dan eens naar de moskee. Tegen het eind van het jaar kreeg ik weer zin om te gaan prediken. Ik begon weer video’s te maken, maar dan veel doordachter, zodat ik geen mensen tegen de schenen zou schoppen.
Ik heb toen in korte tijd twee keer mijn job verloren, omdat Nederlandse politieagenten op mijn werk verschenen om me te ondervragen. Ze wilden weten wat ik in Nederland deed. Dat zorgde voor spanningen met de familie van mijn vrouw, en dus ook in onze relatie. In november besloot ik naar België terug te keren. Ik heb twee maanden bij een broeder in een studio gewoond, maar dat was niet houdbaar.
Ik heb overwogen naar een broeder in de Verenigde Staten te verhuizen, maar dat is niet makkelijk als je bij de Staatsveiligheid bekend bent. Half december besloot ik naar Syrië te vertrekken. Ik ben vanuit Duitsland naar Istanbul vertrokken, van daaruit naar Adana, en dan heeft een taxichauffeur me tot aan de Turks-Syrische grens gebracht. Ik maakte de oversteek met twee Nederlandse moslima’s. Niet via een grenspost, maar door een gat in de prikkeldraad die de grens afbakende.
Aan de overkant wachtte een stevig gebouwde Syriër ons op. Hij bracht ons onder in een huisje vlak bij een vluchtelingenkamp. Ik werd naar het stadscentrum van Kafr Hamrah gebracht, waar ik Azzidien Boukeibou Abu Abdullah ontmoette, een van mijn Belgische broeders. Hij bracht me naar een politiekantoortje van de IS, om me te screenen. Ze bleken te weten wie ik was en wat ik deed, en waren nogal argwanend. Dat vond ik oneerlijk: ik beschouwde me als een moslim die de hidjra had verricht. Net als de profeet ben ik geëmigreerd om in een islamitische omgeving te gaan leven. Mijn zonden worden vergeven – met de wil van Allah.’
‘Ik moest mijn gsm, tablet en pc afgeven. Jejoen Bontinck was net vertrokken, en hij had heel wat gevoelige zaken verklikt. Toen alles in orde bleek, werd ik naar een villa gebracht die bewoond werd door Franse en Libische broeders, met wie ik al snel een goede band opbouwde. De eerste week heb ik weinig van de oorlog gezien. ’s Nachts hoorde je de kalasjnikovs, en de bommen in de verte.
Ik verkoos om geen bay’a (een eed van trouw, nvdr.) te zweren aan een militaire leider, ik gehoorzaam alleen aan Allah. Ik heb wel gevraagd of ik een wapen kon krijgen – ik zat nu eenmaal in oorlogsgebied. Ik kreeg te horen dat het me 2000 dollar zou kosten. Na lang aandringen kreeg ik een AK47 in bruikleen. Hoe dat ding werkte, is me nooit verteld.
Ik voelde me bevrijd. Ik hield me doorgaans bezig met alledaagse klusjes: auto’s herstellen, voedselpakketten maken, inkopen doen. Ik heb enkele keren broeders begraven die elders gesneuveld waren. Ik moest ook de poort van de villa bedienen en noteren wie er zoal binnenkwam. Dat is niet zonder risico: er gebeuren veel ontvoeringen waarbij losgeld gevraagd wordt. Er is zo veel verraad en spionage dat het moeilijk is om het overzicht te bewaren. Maar al bij al voelde ik me best veilig met zo veel broeders om me heen. Alleen de vliegtuigen en helikopters die ons beschoten joegen me angst aan. Door die luchtaanvallen viel de stroom uit, waardoor we vaak amper één uur per dag elektriciteit hadden.’
‘Toen ik naar Syrië trok, had ik het contact met mijn tweede vrouw verbroken, maar gaandeweg hadden we de draad opgepikt via gsm en e-mail. Toen ze hoorde dat ik in Syrië zat, wou ze me achterna komen. Dat vond ik geen goed idee, de situatie was er heel onveilig. Het Vrije Syrische Leger had de wijk waar wij woonden geplunderd en kapotgeschoten. Ze wilden de westerlingen die in Syrië meestrijden verjagen. Net voor ze de aanval inzetten, werden we gewaarschuwd en zijn we halsoverkop gevlucht. We hebben ons een weeklang verstopt in een groot winkelcentrum, tot onze broeders de wijk heroverden. De rebellengroeperingen in Syrië lusten elkaar rauw. Die onderlinge rivaliteit is heel verwarrend. Het is moeilijk om uit te maken wie de goeien en de slechten zijn.
Na vijf weken Syrië besloot ik mijn vrouw voor te zijn en zo snel mogelijk terug te keren, zodat ik haar kon tegenhouden. Ik kreeg toestemming om haar te gaan halen. Samen met een Syrische Al-Nusrastrijder ben ik terug in Bab al-Hawa geraakt, aan de grens met Turkije. Daar heb ik met mijn paspoort gewoon de grens overgestoken. In Istanbul nam ik het eerste vliegtuig naar Schiphol. Eigenlijk verwachtte ik dat ik op de luchthaven zou worden tegengehouden, maar dat gebeurde dus niet.
Maar toen ik bij het appartement van mijn vrouw aankwam, bleek de politie ons op te wachten. Ik verstopte me in de koffer van de auto. Mijn vrouw werd meegenomen naar het politiebureau en werd drie uur lang ondervraagd. Blijkbaar dacht de politie dat ik een belangrijke jihadist was. Drie dagen lang heb ik me verschanst op een kamer in het appartement van mijn vrouw. Zelfs haar kinderen wisten niet dat ik er was. Toen ging ik me aangeven.
Ik heb enkele weken in de Begijnenstraat gezeten. Ik had een speciaal regime, waardoor ik nooit langer dan twee dagen met dezelfde persoon op cel zat. Daarna werd ik overgeplaatst naar Mechelen, opdat ik zeker niet met Abu Imran in contact zou komen. Ik vind het vreemd dat hij nu in verband wordt gebracht met de Syriëstrijders, terwijl iedereen pas gemigreerd is nadat hij in de cel vloog.’
‘Na enkele lange ondervragingen werd ik op 6 maart 2014 vrijgelaten onder voorwaarden. Ik mag geen contact hebben met mensen uit het dossier en weer bij mijn ouders gaan wonen. Ik mag het land niet verlaten en moet ter beschikking blijven van politie en justitie. En ik moet uiteraard werk zoeken. Tot vandaag heb ik me aan die vrij soepele maatregelen gehouden. Ik zie niet in waarom ik dat niet zou doen. Ik ben teruggekomen voor mijn gezin en mijn familie. Dat laat ik niet zomaar schieten.
Ik ben veranderd. Ik ben hier wijzer uit geworden. Ja, ik ben impulsief geweest in het zoeken naar oplossingen, maar ik heb geen spijt van mijn verblijf in Syrië. Ik had tenslotte geen slechte bedoelingen, en ik heb geen mensonterende misdaden begaan. Het enige waarvan ik echt spijt heb, is dat ik mijn verstand niet heb gebruikt wanneer het nodig was.
Ik ben – alle dank aan God – nog altijd een overtuigd moslim. Ik heb mijn rebelse jeugdjaren achter mij gelaten en hoop nu dat ik een positieve bijdrage kan leveren aan de Vlaamse moslimgemeenschap, al weet ik nog niet hoe. Veel broeders beseffen gewoon niet wat er in de wereldwijde moslimgemeenschap omgaat. De zogezegd gematigde moslims zijn alleen met zichzelf bezig en bekommeren zich enkel om hun loonbrief en hun gezin. Dat is op zich niet slecht, maar de islam is geen individuele aangelegenheid.
Syriëstrijders die terugkeren zijn geen gevaar voor de maatschappij. De Belgische staat moet ons een kans geven, zodat we een reden hebben om terug te keren. De meesten zijn hier weggejaagd door maatschappelijke druk. Omdat ze het systeem haatten. Als ze terugkeren, betekent het dat ze tot inzicht zijn gekomen. Waarom zou je die haat dan weer opwekken door ze in de gevangenis te gooien?
Mijn advies aan de jongeren is: ook wij kunnen hier het verschil maken. Daarvoor hoeven we niet iedereen tegen de schenen te stampen. We moeten praten, we moeten de noden van moslims in België bekijken, en we moeten onze plaats opeisen.’