Het dubbelleven van een jihadexpert

Montasser Alde’emeh stond in nauw contact met Belgische jihadisten, maar rapporteerde ook aan de veiligheidsdienst. Nu verblijft hij op een schuiladres.

Door Tijn Sadée

Twee uur heeft hij me laten wachten in de kou, op de trappen van de Beurs, hartje Brussel. Bij hem thuis afspreken was geen optie, want voor Montasser Alde’emeh (28) bestaat ‘thuis’ niet meer. Hij verblijft op een onderduikadres „ergens in een Vlaams boerengat” en duikt „alleen strikt noodzakelijk” op in de hoofdstad.

Natgeregend loop ik alweer richting metro als hij plots toch het plein oploopt, zijn stropdas wapperend in de gure wind. Tijd om zijn excuses te maken heeft hij niet. Meteen een spraakwaterval. Meteen actie. „Kijk, een lijst met namen van terreurverdachten die van de radar zijn verdwenen.” Snel vouwt hij de A-vier weer op en stopt ’m terug in zijn binnenzak. „Staatsgeheim!”

Geschokt keek de wereld toe hoe op 22 maart in Brussel verminkte lichamen uit metrostation Maalbeek en luchthaven Zaventem werden gedragen. Al snel bleek dat de terreur van eigen bodem was: de daders groeiden op in Brussel. De terreurgolf was begonnen in 2014, met de aanslag door een IS-sympathisant op het Brusselse Joods Museum. Bij aanslagen erna – op de Thalystrein en in Parijs – leidden sporen van de daders naar het Brusselse Molenbeek.

Daar woont ook islamoloog Montasser Alde’emeh. Hij kent „die gasten”. Hij spreekt met ze. Hij logeerde zelfs twee weken in de villa’s van Belgische en Nederlandse jihadisten in Syrië. Ze vertrouwen hem en houden hem per sms op de hoogte – ook al weten ze dat Alde’emeh zijn bevindingen gebruikt voor zijn journalistieke publicaties en universitaire onderzoek naar de internationale jihad.

Daags na de aanslagen in Parijs, november 2015, zoek ik hem op in zijn Molenbeekse appartement. „Het wordt alleen maar erger”, voorspelt Alde’emeh. „Ze staan klaar om ons af te slachten, ook hier in België.” Scrollend door sms-berichten op zijn smartphone leest hij vol afschuw de terreuraankondigingen voor, nerveus nippend aan een glas chocolademelk

Als zijn voorspelling op 22 maart is uitgekomen heeft hij drie mobiele telefoons in gebruik, en ze staan alle drie roodgloeiend. Of hij, de mediagenieke jihadexpert, het in de televisiestudio’s wil komen duiden. Ook BBC Newsnight zit achter hem aan. Maar in Alde’emeh is iets geknapt. Hij neemt niet op.

Nepgeweer

„Het was mijn eerste impuls: ik ga vechten voor België, míjn land.” In een Molenbeeks restaurant, gebogen over een bord met vier gepocheerde eieren, reconstrueert Alde’emeh ‘zijn’ 22ste maart. „Ik hoorde op het nieuws dat het dodental opliep en pakte uit de kast mijn Belgische legeruniform dat ik ooit kocht in een dumpshop.” Van Brussel rijdt hij naar Baardegem, een dorp in Oost-Vlaanderen waar hij, geboren in een Palestijns vluchtelingenkamp in Jordanië, in 1994 met zijn ouders terechtkwam.

Alde’emeh groeide er eenzaam op. Zijn vader werkte als slager op het Anderlechtse abattoir en verdiende een centje bij met privéslacht. „Ik moest thuis helpen met het verzorgen van de schapen en koeien. Blaren op mijn handen van het mest ruimen in de vrieskou. Daarna tien kilometer fietsen naar het Heilige Maagdcollege in Dendermonde. De enige moslimjongen in de klas. Ik voelde me totaal vervreemd van mijn omgeving.”

Als puber vatte hij het idee op om Palestijns vrijheidsstrijder te worden, „uit woede over de Westerse pro-Israël-politiek”. Met een nepgeweer trok hij zich terug in de bossen rond Baardegem om te trainen. Maar zijn jeugdige radicalisering, zoals hij het zelf noemt, duurde niet lang.

„Van mijn vader moest ik hard leren: het béter doen dan alle Vlamingen om me heen. En als ik vader niet gehoorzaamde wachtte een pak rammel. Alle woede en energie heb ik daarna gestopt in school en studie.”

En toch staat hij daar, op 22 maart, weer – in diezelfde bosjes aan de rand van Baardegem. Ditmaal in een legertenue van de dump. Flink in de war en intens verdrietig. „Ik sterf van binnen, geef mij een taak, ik wil iets doen”, is de boodschap die hij de wereld instuurt. Met een selfie erbij haalt hij die dag het Belgische nieuws: ‘Jihadexpert Alde’emeh wil het leger in om te vechten tegen IS’.

Acht maanden later kijkt hij dromerig uit het raam van het Molenbeekse restaurant, terwijl hij het laatste gepocheerde ei doorslikt. „Achteraf gezien stond ik in dat bos omdat ik op zoek was naar rust. Ik verlangde naar rust in mijn kop.”

Vuile kafir! Spion!

Maar rustig wordt het allerminst. Na zijn persoonlijke oorlogsverklaring aan IS wordt hij bedolven onder hate speech uit het kamp van de Belgische jihadisten die hem al die tijd in vertrouwen hadden genomen. Nu schelden ze hem uit voor ‘vuile kafir’: ongelovige.

In de maanden na de aanslagen verhardt de toon van Alde’emeh. In zijn deradicaliseringscentrum ‘De Weg Naar’, dat hij naast zijn promotieonderzoek aan de Nijmeegse Radbouduniversiteit heeft opgezet, weigert hij nog langer hulp te bieden aan terugkerende Syriëstrijders.

„Wie na ‘Parijs’, waar zoveel onschuldige burgers werden vermoord, nog naar Syrië vertrok, hoeft bij terugkeer bij mij niet meer aan te kloppen.” Hij voelt zich ook in de steek gelaten door de politiek. „Ik kreeg amper steun en appreciatie. Wat ik wel kreeg? Doodsbedreigingen van IS-strijders en van extremisten die hun frustraties op mij afreageren.”

In de media valt Alde’emeh van zijn voetstuk als hij wordt beschuldigd van het opstellen van een ‘deradicaliseringsaliseringsbewijs’ voor de gearresteerde kandidaat-Syriëstrijder Jawal O., broer van een Mechelse imam, zonder hem ooit te hebben gezien. „Ik ben onschuldig”, aldus Alde’emeh, die zegt te zijn afgegaan op de goede reputatie van de imam. „Die verzekerde mij dat zijn broer weer op het rechte pad was. Ik heb slechts meegewerkt aan een kladversie van dat rapport. Maar de imam heeft daar een officieel document van gemaakt en de advocaat heeft mijn handtekening er onder gezet.”

In afwachting van de uitspraak van de rechter zoekt Alde’emeh de aanval op en doet een verbijsterende onthulling: al twee jaar werkt hij als informant en infiltrant voor de Belgische Staatsveiligheid. Bij zijn terugkeer in België na twee weken veldwerk in Syrië, in de zomer van 2014, lag er een brief van Staatsveiligheid op zijn deurmat. „Of ik eens kwam praten.”

Het stuit in de Belgische media op ongeloof en kritiek. Hoe geloofwaardig was al die tijd zijn ‘onafhankelijke’ expertise, als hij in het geheim werkte als spion? Is Alde’emeh een leugenaar of een roekeloze idealist?

„Ik kón niet meer,” zegt hij in het boek De weg naar radicale verzoening dat rond diezelfde tijd verschijnt. „Het was een opluchting om mijn dubbelleven stop te kunnen zetten.” In het boek klinkt een verbitterde Alde’emeh die het vooral de moslimgemeenschap kwalijk neemt dat hun jongeren radicaliseren. „Ze moeten zich schamen”, aldus Alde’emeh. „Het intellectuele niveau van de moslimgemeenschap is bedroevend laag. Wat hebben ze hier al die jaren gedaan buiten groenten en kebab verkopen en aan de zijlijn staan klagen, vooral veel klagen?”

En over de vluchtelingenstroom is zijn boodschap apocalyptisch: „Mijn vader was zelf een vluchteling. Maar het huidige vluchtelingenbeleid is funest. Er zitten gegarandeerd mensen tussen van IS, Fatah al Sham Front en aanhangers van Assad. We importeren een potentiële burgeroorlog in Europa.”

Kapot gemaakt

In de brasserie aan de Beurs in Brussel, half oktober, slaat hij de regendruppels van zijn kraag. Hij is opgefokt. De zitting waarin de rechter zich uitspreekt over zijn vermeende valsheid in geschrifte is uitgesteld. Alde’emeh leeft inmiddels op een onderduikadres.

„Ik word bedreigd door Syriëstrijders. Ze kunnen me natuurlijk overal pakken, ook in deze brasserie. Maar ik heb geen schrik.” Hij pakt mijn notitieblok en schetst het organogram: bovenin Staatsveiligheid, dan de laag met intermediairs waaraan hij rapporteerde, en daaronder Montasser zelf met zijn netwerk van burgerinformanten in gemeentes als Molenbeek.

„Heb ik mensen belazerd? Mijn dubbelrol heeft me moreel nooit parten gespeeld. Met het deradicaliseren van jongeren in mijn centrum De Weg Naar behoedde ik de samenleving voor nog meer ellende. Tegelijk speelde ik die informatie door aan Staatsveiligheid die daar terecht blij mee was.” Met beide – Staatsveiligheid en centrum – zegt hij gestopt te zijn. Maar in zijn binnenzak zit nog altijd dat verkreukelde A-viertje met de namen van terreurverdachten die „van de radar verdwenen”. Hoe zit dat? Stilte. Alde’emeh lacht geheimzinnig en gooit het snel over een andere boeg.

„IS wéét dat ik mijn netwerk heb in Molenbeek, daarom willen ze me afmaken.” Over zijn rechtszaak is hij laconiek. „Via die zaak wil de politiek mij pakken, omdat ik een te grote mond heb. Wekelijks bezorgde ik Staatsveiligheid tientallen pagina’s met informatie, omdat ik van België hou, omdat ik alles te danken heb aan dit land. En dan willen ze me nu afrekenen op een kladversie van een rapport dat ik niet eens heb ondertekend?” Brusselse socialisten, al decennia aan de macht in Molenbeek, hebben volgens Alde’emeh hun ogen gesloten voor de problemen. „Ze wilden stemmen winnen van de moslims daar, en verder deden ze niets. Zo hebben ze de stad kapotgemaakt.” Nooit zag hij wethouders of een burgemeester in de straten, pratend met mensen. „Ze zijn wereldvreemd. Maar geef míj Molenbeek, en ik kuis het op!”

Molenbeek is thuis

Afifa’s volgestouwde pijpenla is de oudste groentewinkel van Molenbeek. Dertig jaar geleden begon haar familie hier. De gracieuze Marokkaanse slaat bij onze binnenkomst haar armen om Alde’emeh. Ze kent hem nog als „manneke van drie, en ook tóen al een spraakwaterval”. Lachend pakt ze Alde’emehs boodschappen in.

Afifa is de vrouw die zich ontfermde over Alde’emeh toen hij als peuter arriveerde in België. Zijn ouders moesten op jacht, naar baantjes, naar een onderkomen. Afifa maakte eten en bracht hem naar de kleuterschool om de hoek, de ‘Serge Creuz’ aan de Voorspoedstraat.

Alde’emeh wijst naar het huis tegenover de ingang van de school, het laatste adres van Abdelhamid Abaaoud, ex-Syriëstrijder en vermeend ‘brein’ achter de aanslagen in november 2015 in Parijs. Abaaoud werd door de Franse politie doodgeschoten in een flat in een voorstad van Parijs.

„Ik heb hier met Abdelhamidje nog gespeeld op de pleinen”, zegt Alde’emeh. Het einde van een turbulent jaar is in zicht – hij is opvallend ontspannen. De rechter heeft hem schuldig verklaard: een half jaar voorwaardelijk is zijn straf. Of hij in hoger beroep moet gaan weet hij nog niet. Hij wil vooral weer zijn promotieonderzoek oppakken en voor de klas staan op Brusselse scholen waar moslimradicalisering een probleem blijft.

Hij leeft nog altijd ondergedoken, maar is desondanks op z’n gemak. „Molenbeek is thuis voor mij,” zegt hij, terwijl hij de Graaf van Vlaanderenstraat inloopt, langs theehuizen en Marokkaanse reisbureaus. „Misschien heb ik te veel tegelijk gedaan. Pa zei het al als ik met de beesten bezig was: neem wat minder mest op je vork, jongen, anders brand je te snel op.”

Eenzaamheid is de rode draad in zijn leven, zegt hij. „Eenzaam al op school, in Baardegem, en eenzaam nu: levend in mijn dubbelrol waar ik met niemand over kan praten.” Met zijn Saoedische vakantieliefde, met wie hij op zijn twintigste trouwde, liep het snel verkeerd. De vrouwen die hij daarna ontmoette hielden het niet lang vol. „Ik sta altijd op scherp, altijd bezig, altijd mijn gsm in de hand.”

„Dag jongen”, zegt Afifa als we aan het eind van de dag Alde’emehs boodschappen komen ophalen. Vanavond kan hij weer koken op zijn schuiladres. „Wel snel terugkomen hè!” zegt Afifa. „Hier ben je altijd welkom.” Met een gelukzalige grijns loopt Alde’emeh weg. Misschien weer een beetje reden voor optimisme? „Nee. We gaan zware tijden tegemoet. Maar Molenbeek geeft me energie.”

Tijn Sadée gaat vanaf januari voor NRC verder als EU/NAVO-correspondent in Brussel. Dit was zijn laatste België-bijdrage.

Reageer